GUSTAV MAHLER

Gustav Mahler (1860-1911) was een Oostenrijkse componist die vooral muziek in grote bezettingen schreef: meestal gebruikte hij een uitgebreid, groot orkest en vaak ook nog een koor. Voor veel stukken zette hij ook nog zangsolisten in, en in zijn compositie DAS KLAGENDE LIED zelfs ook nog een fernorchester, een klein orkest van blaas- en slagwerkinstrumenten dat àchter het toneel meespeelt. Hiermee bereikt hij een effect van echo of muziek in de verte.

Toen Mahler 20 jaar was schreef hij DAS KLAGENDE LIED, een cantate (dat is een gezongen verhaal) gebaseerd op het sprookje wat jullie zojuist hebben gelezen.

Hij heeft het verhaal iets aangepast en eigen teksten geschreven. Die worden in het Duits gezongen door het koor en maar liefst zes solisten.

Mahler maakte een nieuw verhaal van het sprookje:

Deel 1 Waldmärchen (bos-sprookje)

Een mooie, maar trotse koningin wil graag trouwen maar weet niet met wie.  Ze bedenkt een wedstrijd: de man die haar het eerst de hele speciale bloem brengt die in het woud groeit, mag haar huwen.

Veel mannen uit het koninkrijk nemen de uitdaging aan, waaronder twee broers. De oudste broer is dapper, gemeen en roekeloos, de jongste broer vriendelijk, zachtaardig en nieuwsgierig. Al snel vindt de jongste broer de bloem, plukt hem en plaatst hem op zijn hoed. Tevreden gaat hij een dutje doen tegen een boom.

De oudste broer is woest als hij zijn jongere broer ontdekt met de bloem op zijn hoed, steelt de bloem en vermoordt de jongen in zijn slaap. Hij keert terug naar het kasteel om de hand van de koningin te claimen.

Deel 2 Der Spielmann (de minstreel)

Een minstreel die door het bos loopt vindt een bot onder een boom, en snijdt er een fluit van. Als hij de fluit bespeelt, klinkt de stem van de vermoorde jongste broer, die het verhaal van zijn ongelukkige dood vertelt. De minstreel voelt dat hij dit verhaal niet onverteld kan laten en gaat op weg naar het kasteel om  de ware aard van de verloofde van de koningin te onthullen.

Deel 3 Hochzeitsstück (bruiloftsfeest)

Op de dag dat de minstreel arriveert op het kasteel is er net een feest aan de gang ter gelegenheid van het aanstaande huwelijk van de koningin en de oudste broer. De moordenaar is bleek en voelt zich schuldig over de manier waarop hij zijn koninklijke verloving heeft verdiend. De minstreel bespeelt de fluit en het lied van de vermoorde broer, het klagende lied, klinkt. De oudste broer pakt de fluit af en bespeelt hem zelf. Weer klinkt de stem van zijn broer die hem beschuldigt van de moord. Het stuk eindigt dan in chaos: de koningin valt flauw, de feestgangers vluchten en het kasteel stort in.